Europees IT-onderzoek blijft achter bij ambities · 30 oktober 2003

De ambitie van ‘Lissabon’, de EU als meest concurrerende kenniseconomie in 2010, blijkt te hoog gegrepen. In de ICT is de race al lang gelopen. Het kan echter nog erger. Met de digitalisering van die sectoren waar Europa traditioneel goed in is, zoals de automobielindustrie en de consumentenelektronica, dreigt de Oude Wereld op onoverbrugbare achterstand gezet te worden, zo bleek op de jaarlijkse Itea-conferentie in het Belgische Leuven.

Gepubliceerd in Automatisering Gids, 30 oktober 2003.

Op de drukke jaarlijkse Itea-conferentie (Information Technology for European Advancement) in de zevenhonderd jaar oude katholieke universiteit van Leuven, blijkt maar weer eens dat de Europese ICT een heel ander uiterlijk heeft dan die in Amerika. Veel oudere heren in driedelig grijs, met buikjes, baarden en brillen. Een strenge dame met grijs knotje en schotse ruit blijkt ingenieur bij Bull en spreekt van gedistribueerde architecturen. Vanaf het spreekgestoelte klinkt gemurmel in mediteraan Engels over ‘seuftweur deuveulleupmeunt eund meunteuneuns’.

De Europese pers is minder geïnteresseerd. In de barokke vertrekken van de rector achter de zeventiende eeuwse gevel van de Universiteitshal in de Naamsestraat, houdt het Itea-bestuur een persconferentie om een noodkreet de wereld in te sturen. Strenge rectoren uit eerdere eeuwen kijken vanaf de wanden neer op slechts enkele journalisten. Het bestuur is met meer mensen aanwezig. Dat doet niets af aan het belang van de boodschap die Itea-voorzitter Paul Mehring te vertellen heeft: als Europa niet meer doet aan onderzoek en ontwikkeling op gebied van ICT, en dan met name op gebied van ‘embedded software’, dan moet de Oude Wereld het straks ook afleggen tegen Amerika in die sectoren waarin zij traditioneel sterk is, zoals de automobiel- en de telecomsector en de sector van de consumentenelektronica. De grote bedrijven verplaatsen dan noodgedwongen hun onderzoeks- en ontwikkelfaciliteiten naar goedkopere landen als China en India.

“Dat zou ronduit rampzalig zijn. De MKB-bedrijven en universiteiten die nu mede profiteren van de onderzoeksprojecten die zij met grote bedrijven als Philips, Alcatel, en Siemens uitvoeren, kunnen niet mee verhuizen. Europa heeft de concurrentieslag al lang verloren in de meeste ICT-sectoren, zoals die van de pakketsoftware. Microsoft zullen we nooit meer verslaan. Maar Europa loopt nog wel voorop in bijvoorbeeld de telecom- en de automobielsector. De rol van embedded software in die sectoren wordt steeds belangrijker. De helft van alle softwareontwikkeling gebeurt in die sectoren. De hoeveelheid ingebedde software verdubbelt elke tien maanden. Van de productiekosten van een Mercedes gaat een kwart naar ingebouwde ICT. Software wordt een concurrentiefactor van belang. De Amerikanen besteden in 2000 meer dan 97 miljard euro aan ICT-onderzoek en -ontwikkeling, tegen 29 miljard in Europa. Het R&D-budget van de Amerikanen groeide tussen 1997 en 2000 met 40 procent. In Europa bedroeg de groei 7 procent.”

Ambitie
In het akkoord van Lissabon, dat in 2000 werd gesloten, formuleerden de EU-regeringsleiders hun ambitie: in 2010 moest de EU ‘s werelds meest concurrerende kenniseconomie zijn. Om dat te realiseren was onder andere een verhoging nodig van het budget voor onderzoek en ontwikkeling tot 3 procent van het bruto binnenlands product. Het gros van de landen blijft echter op de helft steken. ‘Lissabon’ lijkt te hoog gegrepen, en nu dreigt dus zelfs de ‘traditionele industrie’ op achterstand gezet te worden.

Nu valt een dergelijke noodkreet op een Itea-conferentie natuurlijk wel in vruchtbare aarde. Itea is een achtjarig programma dat in 1999 werd gestart om onderzoek en ontwikkeling te bevorderen op gebied van ‘software-intensieve systemen’. In de praktijk gaat het dan om embedded software en middlewareplatforms die worden toegepast in producten van de eerder genoemde sectoren.
Halverwege die termijn van acht jaar tonen consortia in Leuven hun vorderingen in bescheiden stands en bediscussieren onderzoekers van universiteiten en bedrijven de kansen voor ‘open source middleware’ en ‘solutions en services voor de cyber-enterprise’. Ondertussen breekt het bestuur zich het hoofd over de financiering van de Itea-projecten.

Deelnemers in consortia van wie de projecten zijn ‘goedgekeurd’ door de Itea-commissies, moeten voor subsidies aankloppen bij de overheden van de landen waarin ze gevestigd zijn. Hoewel negentien landen de Itea-overeenkomst hebben geratificeerd blijft de overheidsfinanciering achter bij het aantal aanvragen. De gezien het aantal deelnemende bedrijven succesvolle vijfde ronde scoort dan ook ongehoord hoog als het gaat om afvallers. Bijna de helft van het aantal beoogde manjaren R&D vervalt. Van de 35 projecten die zijn ingediend voor de vijfde ronde kregen er negentien het ‘Itea-label’, goed voor 2957 manjaren werk. Vijf projecten zijn echter inmiddels afgeblazen omdat de overheden van de thuislanden van een aantal deelnemers niet over de brug kwamen. Van de veertien projecten die nog op de lijst staan, samen goed voor 1827 manjaren, is van drie uiterst twijfelachtig of de financiering nog rondkomt. Dat de doelstelling zoals die in 1999 werd geformuleerd, het realiseren van 20 duizend R&D-manjaren in acht jaar, niet wordt gehaald is halverwege duidelijk.

Alarmbel
Anders gezegd, Mehring heeft alle reden om de alarmbel te luiden. “De bedrijven hebben geen keus, die moeten inzetten op R&D simpelweg omdat ze anders uit de markt geconcurreerd worden door Amerikaanse en Japanse bedrijven. Als de Europese landen deze R&D niet steunen, zullen bedrijven als Philips, Alcatel en Thompson hun onderzoek verplaatsen naar Azië. De loon- en vestigingskosten daar zijn slechts een fractie van de kosten hier.”

Vooralsnog is de inzet van de Europese multinationals in de Itea-consortia echter groter dan ooit. Tweederde van de manjaren van de gerealiseerde Itea-projecten komen voor rekening van de grote bedrijven. Sinds 1999 gaat het om circa 4200 van de 6200 R&D-manjaren in 49 lopende en afgeronde Itea-projecten. De resterende manjaren worden ongeveer gelijk verdeeld over het MKB enerzijds en de universiteiten en onderzoeksinstellingen anderzijds. Een manjaar ‘kost’ gemiddeld 132.000 euro. De deelnemende overheden subsidiëren gemiddeld 35 procent van de kosten. De vijfde ronde kende een record aantal ingeschreven projecten. De in totaal toegekende overheidsbijdrage bleef echter steken op het niveau van het vorige jaar.

De Italiaanse regering besloot in 2003 alle subsidies te schrappen. De Franse regering steunde evenveel projecten als in voorgaande jaren, maar verlaagde de subsidie per project van 50 naar 35 procent, zo blijkt uit de Itea-statistieken. Ook Duitsland draaide de kraan een paar slagen dicht. Nederland, dat na Frankrijk de grootste inbreng heeft in de Itea-projecten, gaf in 2002 20 procent minder uit dan in 2001, maar handhaafde het niveau dit jaar. De komende jaren blijft de subsidie op niveau, zo kreeg Itea-voorzitter Mehring te horen van de vertegenwoordiger van het ministerie van EZ. “De nieuwe regering maakt een goede indruk. Zij handhaaft het budget tot 2006. Brinkhorst heeft gezegd zich sterk te willen maken voor innovatie tijdens het komende voorzitterschap van Nederland in de tweede helft van 2004. Komend jaar wordt dan ook het jaar waarin we Itea bovenaan op de Europese agenda moeten krijgen.”

Nederland
Van de 6256 gerealiseerde manjaren komen er 1903 voor rekening van de Fransen en 1307 voor Nederland. Nummer drie op de lijst is Duitsland met 707 manjaren. De grote Nederlandse inbreng komt voornamelijk door de prominente rol die Philips speelt in de Itea-projecten. Philips was in 1999 een van de elf ‘Itea founding companies’, zoals ze nog steeds genoemd worden.

Ook op veel van de stands van de consortia onder de gotische kruisgewelven van de jubileumzaal prijkt het Philips-logo. Het Ambiance-project, dat wordt ‘getrokken’ door Philips, startte in de derde ronde in 2000 en is op de rapportage na afgerond. Naast Philips werken bedrijven als Thomson en Barco en de universiteiten van Leuven en Amsterdam in een consortium aan de architectuur, ‘tools’ en API’s voor ‘ambient intelligence’, omringende intelligentie, waarmee een woon- en werkomgeving gemaakt kan worden die zich bewust is van de aanwezigheid van de bewoners, op hun wensen kan reageren en kan leren.

Projectmanager Evert van Loenen van Philips Research Labs vertoont een videofilmpje waarop een meisje haar tanden poetst voor de badkamerspiegel. Ondertussen bekijkt ze een tekenfilmpje dat in de spiegel wordt geprojecteerd. “De computer herkent degene die voor de spiegel staat aan lengte en gewicht. De getoonde informatie wordt afgestemd op de persoon. Het meisje krijgt elke dag een andere tekenfilm te zien en de vader bijvoorbeeld de filemeldingen. De gebruikte technieken zoals die van de projectiespiegel, bestaan vaak al langer. Wat wij doen is geïntegreerde omgevingen bouwen en daarbij speelt software een essentiële rol.”

Achter Lino, de sprekende robot met emoties, de intelligente afstandsbediening, de projectiewanden en bijvoorbeeld een op afstand bestuurbare videoconferencing-robot, steekt de techniek van draadloze netwerken, navigatiesystemen, beveiliging en locatiebepaling. Sensoren zijn doof en blind zonder software voor biometrische identificatie, tekst-, spraak-, bewegings- en bijvoorbeeld gezichtsherkenning. Ambience had een budget van 25 miljoen euro waarvan Philips een vijfde voor zijn rekening nam. Twintig Philips-medewerkers zijn hier twee jaar fulltime mee bezig geweest. Na de rapportage gaan de consortiumleden weer ieder hun eigen weg. De ingebrachte kennis en technologie blijft eigendom van afzonderlijke deelnemers. Voor tijdens het project ontwikkelde technologie worden contracten opgesteld die het gebruik door de deelnemers regelen.

Wie denkt dat Philips nu op korte termijn met huisrobots op de markt komt, heeft het mis, aldus Van Loenen. “Dit zijn projecten voor de lange termijn, om kennis op te doen en inzicht te krijgen. Misschien dat er binnen een paar jaar een spraakinterface voor de bediening van de homecinema op de markt komt, maar de intelligente huisrobot laat nog zeker tien jaar op zich wachten.”

Van Loenen gelooft niet dat Philips straks alle ontwikkeling naar het Verre Oosten verhuist. “In Eindhoven wordt een nieuwe campus gebouwd waar alle achtduizend onderzoekers die nu verspreid over de verschillende locaties werken, gehuisvest worden. Daar is bovendien plaats voor start-up’s. Dat moet over anderhalf jaar de grootste techno-campus van Europa zijn. Philips is overigens een van de laatste bedrijven in deze sector dat zelf onderzoek doet. Een bedrijf als Moulinex koopt nieuwe technologie elders in en bouwt die dan in in nieuwe producten. De R van R&D, het onderzoek, maakt maar 8 procent uit van de R&D-budgetten. De rest gaat naar de D, naar de productontwikkeling.” Dan waren die heren in driedelig grijs vast van Moulinex.

, ,


* * *

Naam
Email
http://
Bericht
  Textile hulp